HET RESULTAAT VWO 2e druk
les | Maken door leerling | les | les | les | |||
1 | Opdr 1.1 t/m 1.4 | 12 | 3.12 t/m 3.15 | 23 | 5.3 t/m 5.6 | 34 | 6.26, 6.27 |
2 | 1.5 t/m 1.12 | 13 | 3.16 t/m D-toets, (1 t/m 10) | 24 | 5.7 t/m 5.13 | 35 | 6.28 t/m 6.32 |
3 | 1.13, D-toets 1 t/m 12 | 14 | D-toets 3 (11, 12), case 3.1 | 25 | 5.14, D-toets 5, 1 t/m 11 | 36 | 6.33 t/m 6.36 |
4 | D-toets 13 t/m 15, case 1.1 opdr 2.1, 2.2 | 15 | Case 3.2, opdr 4.1, 4.2 | 26 | D-toets 12 t/m 15, Case 5.1, 5.2 | 37 | D-toets 6 |
5 | 2.3 t/m 2.6 | 16 | 4.3 t/m 4.6 | 27 | 6.1 t/m 6.4 | 38 | Case 6.1 |
6 | 2.7 t/m 2.10 | 17 | 4.7 t/m 4.10 | 28 | 6.5 t/m 6.7 | 39 | Case 6.2 |
7 | 2.11, 2.12 D-toets 2 (1 t/m 11) | 18 | 4.11, 4.12 | 29 | 6.8 t/m 6.12 | 40 | Case 6.3 |
8 | D-toets 2 (12 t/m 14) Case 2.1, 2.2 | 19 | 4.13 | 30 | 6.13 t/m 6.15 | 41 | 7.1, 7.2, D-toets 1 t/m 5 |
9 | 3.1 t/m 3.3 | 20 | 4.14, 4.15 | 31 | 6.16 t/m 6.18 | 42 | D-toets 6 t/m 12, Case 7.1 |
10 | 3.3 t/m 3.6 | 21 | D-toets 4 | 32 | 6.19 t/m 6.21 | ||
11 | 3.7 t/m 3.11 | 22 | Case 4.1, opdr 5.1, 5.2 | 33 | 6.22 t/m 6.25 |
Studielast Het Resultaat Vwo
Doorwerken van de lesbrief | 42× 50/60 | 35 uur |
Studeren | 20 uur | |
Proefwerken maken | 3 uur en 20 minuten | |
Bespreken proefwerk | 1 uur | |
Extra vaardigheidsopdrachten | p.m. | |
Totaal | 59 uur |
HET RESULTAAT VWO 1e druk
les | Maken door leerling | les | les | les | |||
1 | Opdr 1.1 t/m 1.4 | 12 | 3.11 t/m 3.14 | 23 | Case 4.1 opdr 5.1, 5.2 | 34 | 6.22 t/m 6.25 |
2 | 1.5 t/m 1.12 | 13 | 3.15 t/m 3.17 | 24 | 5.3 t/m 5.6 | 35 | 6.26, 6.27 |
3 | 1.13, D-toets 1 t/m 13 | 14 | D-toets 3 | 25 | 5.7 t/m 5.13 | 36 | 6.28 t/m 6.32 |
4 | D-toets 14/ t/m 16, case 1.1 | 15 | Case 3.1, 3.2 | 26 | 5.14, D-toets 5 1 t/m 11 | 37 | 6.33 t/m 6.36 |
5 | 2.1 t/m 2.5 | 16 | 4.1 t/m 4.3 | 27 | D-toets 12 t/m 15, case 5.1, 5.2 | 38 | D-toets 6 |
6 | 2.6 t/m 2.9 | 17 | 4.4 t/m 4.6 | 28 | 6.1 t/m 6.4 | 39 | Case 6.1 |
7 | 2.10 t/m 2.12 | 18 | 4.7 t/m 4.10 | 29 | 6.5 t/m 6.7 | 40 | Case 6.2 |
8 | D-toets 2 | 19 | 4.11, 4.12 | 30 | 6.8 t/m 6.12 | 41 | Case 6.3 |
9 | Case 2.1, 2.2. opdr. 3.1, 3.2 | 20 | 4.13 | 31 | 6.13 t/m 6.15 | 42 | 7.1, 7.2, D-toets 1 t/m 5 |
10 | 3.3 t/m 3.4 | 21 | 4.14, 4.15 | 32 | 6.16 t/m 6.18 | 43 | D-toets 6 t/m 12, Case 7.1 |
11 | 3.5 t/m 3.10 | 22 | D-toets 4 | 33 | 6.19 t/m 6.21 |
Studielast Het Resultaat Vwo
Doorwerken van de lesbrief | 43× 50/60 | 35 uur en 50 minuten |
Studeren | 20 uur | |
Proefwerken maken | 3 uur en 20 minuten | |
Bespreken proefwerk | 1 uur | |
Extra vaardigheidsopdrachten | p.m. | |
Totaal | 60 uur |
Eindtermen Het Resultaat Vwo
De 1e druk van de lesbrieven is gebaseerd op de Syllabus CE 2021 Versie 2, juni 2016
In juni 2019 verscheen een nieuwe syllabus CE 2021 Versie 3.1 juni 2019 (nader vastgesteld).
Let op:
De verschillen tussen de syllabus CE 2021 versie 3.1 uit 2019 en de syllabus CE 2021 versie 2 uit 2016 zijn in de handleiding grijs gearceerd en op de website rood gearceerd. In de syllabus 2021 versie 3.1 zijn enkele onderdelen dus geschrapt maar er zijn ook nieuwe onderdelen toegevoegd.
In de 2e druk van de lesbrieven zijn de nieuwe en de geschrapte onderdelen verwerkt.
Domein F: Financieel beleid
De kandidaat kan financiële feiten inventariseren en financiële overzichten opstellen. Hij kan financiële en niet-financiële informatie analyseren en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie. Hij kan voor een handelsonderneming of dienstenonderneming de verschillende kostensoorten noemen, de winst berekenen en de verschillen analyseren.
29. De kandidaat kan financiële en niet-financiële informatie onderscheiden en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie.
Voor het centraal examen betekent dit het noemen van financiële en niet-financiële informatie en het belang ervan uitleggen voor het besturen van een organisatie.
In dat verband kan de kandidaat
29.1 het onderscheid tussen financiële informatie en niet-financiële informatie uitleggen.
29.2 uitleggen welke niet-financiële informatie als managementinformatie relevant is op het terrein van marktontwikkelingen, innovatie, klanten, efficiency en de kwaliteit van processen.
29.3 kritische succesfactoren noemen aan de hand van prestatie-indicatoren.
Belangrijkste begrippen:
niet-financiële informatie
kritische succesfactoren / prestatie-indicator
- assortiment
- innovatiekracht
- leveringstermijn
- efficiency
- kwaliteit processen / trainingsdagen
- klanttevredenheid / klachten
- communicatie / frequentie interne communicatie
Subdomein F2: Kosten- en winstvraagstukken
30. De kandidaat kan met behulp van diverse methoden de kostprijs berekenen en de verkoopprijs vaststellen.
Achterliggende opvattingen bij domein F2: kosten- en winstvraagstukken.
In dit domein beogen we te laten zien hoe het management van een organisatie inzicht krijgt in de samenhang tussen opbrengsten, kosten en resultaten. Het doel moet zijn dat de organisatie goed inzicht krijgt in de opbrengsten en kosten die aan een periode toegerekend worden en in de kosten die toegerekend kunnen worden aan de geleverde diensten.
Ook dienst de kandidaat inzicht te hebben in het onderscheid tussen constante en variabele kosten.
In de vorige syllabus lag het accent vooral op de industriële onderneming. De meeste bedrijven in Nederland vindt men in de dienstverlenende sector. Het accent zou daar moeten liggen omdat het tegenwoordig steeds meer gaat om bedrijven die ‘uren’ verkopen. Dat kunnen ZZP-ers zijn, maar ook dienstverlenende organisaties.
In dat geval wil men:
- Weten wat de vaste en variabele kosten zijn; dat onderscheid hoeft niet verder uitgewerkt te worden.
- Weten welke kosten men kan toerekenen aan een ‘uur’ en welke niet.
- Kunnen narekenen of een tarief volledig kostendekkend is.
- Per gedeclareerd uur kunnen nagaan hoeveel het heeft bijgedragen aan het dekken van de constante kosten.
Men wil ook inzicht krijgen in het verloop van de financiële stromen. Wat de kandidaat duidelijk moet worden, is dat we het hier hebben over een methodiek om kosten en opbrengsten in de tijd en op basis van verdeelsleutels te alloceren. Het moet duidelijk worden dat uiteindelijk de kasstroom niet wordt beïnvloed door de wijze van boekhouden en dat het resultaat mee afhankelijk is van de waarderingsgrondslagen van de activa.
Voor het centraal examen betekent dit dat de kandidaat:
30.1 in de context van een kostenvraagstuk de verschillende kostensoorten kan uitleggen
30.2 in de context van een kostenvraagstuk de kostprijs kan berekenen
30.3 de verkoopprijs kan berekenen
30.4 een break-even analyse kan opstellen
In dat verband kan de kandidaat
30.1 in de context van een kostenvraagstuk de verschillende kostensoorten uitleggen.
30.1.1 de verschillende categoriale kostensoorten kunnen noemen.
30.1.2 uitleggen wat het verschil is tussen constante en (proportioneel) variabele kosten.
30.1.3 uitleggen wat het verschil is tussen de toegerekende kosten van een dienst en periodekosten.
30.2 in de context van een kostenvraagstuk volgens diverse methoden de kosten per geleverde dienst berekenen.
30.2.1 het tarief/de tarieven berekenen van een dienstverlenende organisatie waarbij alleen de variabele kosten verbijzonderd worden en de constante kosten via een opslag per activiteit worden doorberekend.
30.2.2 het resultaat van een dienstverlenende onderneming over een periode berekenen waarbij de variabele kosten worden toegerekend aan de in die periode verleende diensten en de constante kosten direct ten laste van de winst- en verliesrekening worden gebracht (de variabele kostencalculatiemethode).
30.3 De kandidaat kan de verkoopprijs berekenen:
30.3.1 de grootte van de verkoopprijs inclusief btw als de verkoopprijs exclusief btw bekend is (en vice versa).
30.3.2 op basis van de kostprijs via een winstopslag de verkoopprijs berekenen.
30.3.3 uitleggen wat transfer pricing is en uitleggen hoe dit binnen een bedrijf gebruikt kan worden om door middel van kostenallocatie de winst te beïnvloeden.
30.4 een break-even analyse opstellen.
30.4.1 de break-even afzet en break-even omzet berekenen op basis van de dekkingsbijdrage in euro’s per uur en in procenten van de omzet.
30.4.2 de totale opbrengsten, de totale kosten en het totale resultaat grafisch kunnen opstellen.
30.4.3 een grafische weergave van een break-even analyse kunnen uitleggen.
31. De kandidaat kan voor niet-industriële organisatie de voorcalculatorische en de nacalculatorische resultatenrekening opstellen, verschillen verklaren en passende beheermaatregelen afleiden.
Voor het centraal examen betekent dit
31.1 de voorcalculatorische en nacalculatorische winst- en verliesrekening opstellen en de verschillen uitleggen.
31.2 de voorraadwaardering kunnen analyseren
31.3 kunnen adviseren over de beleidsbeslissingen van het management als gevolg van de financiële en niet-financiële informatie.
In dat verband kan de kandidaat
31.1 de voorcalculatorische- en nacalculatorische winst- en verliesrekening opstellen en de verschillen uitleggen.
31.1.1 het verschil tussen voorcalculatorische (toegestane) grootheden en nacalculatorische (gerealiseerde) grootheden uitleggen.
31.1.2 het verschil tussen het voorcalculatorische en het gerealiseerde resultaat berekenen en uitleggen door middel van een verschillenanalyse.
31.1.3 de verschillenanalyse opstellen op basis van verkoopresultaat en budgetresul-taat ( prijsresultaat, efficiencyresultaat en bezettingsresultaat).
31.1.4 De kandidaat kan het verschil tussen winst en cashflow uitleggen.
31.1.5 De kandidaat kan uitleggen dat de winst wordt beïnvloed door het gekozen afschrijvingssysteem en de gekozen waarderingsgrondslag van de activa.
31.2 de voorraadwaardering kunnen analyseren
31.3 uitleggen welke beleidsbeslissingen het management kan koppelen aan de bepaalde behaalde resultaten per financiële en niet-financiële informatiecategorie.
31.3.1 uitleggen wat bedoeld wordt met niet-financiële informatie en het belang van social accounting verklaren.
31.3.2 uitleggen dat niet-financiële informatie een belangrijk onderdeel is van risicomanagement en dat het de ondernemingsresultaten kan beïnvloeden.
31.3.3 uitleggen dat niet-financiële informatie gebruikt kan worden om de waarde van immateriële activa duidelijk te maken voor stakeholders.
Belangrijke begrippen:
opbrengsten
constante/Variabele Kosten
toegerekende kosten en periode kosten
- omzet
- proportionele kosten
btw
- te vorderen btw
- te betalen btw
- af te dragen btw
kosten per geleverde dienst
- variabele kostencalculatiemethode
- winstopslag
- winstmarge
- transfer pricing
break even omzet
break even afzet
- afzet
- verkoopprijs
- dekkingsbijdrage
winst
cashflow
verschillenanalyse
- verkoopresultaat
- budgetresultaat
- prijsresultaat
- efficiencyresultaat
- bezettingsresultaat
afschrijvingssystemen vaste activa
- boekhoudkundige regels
- vast percentage aanschafwaarde
- vast percentage boekwaarde
herwaardering
waarderingsgrondslag activa
- historische kosten
- actuele waarde
- herwaardering zonder inhaalafschrijving
- vervangingswaarde
voorraad goederen waardering
- vaste verrekenprijs
- prijsverschil bij inkoop